Het jonge paar nam hun intrek in een klein huisje aan de kerk te Kerksken (naast Korlick). Petje Sis verdiende zijn kost als schrijnwerker samen met zijn broer nonkel Disje (°1866 – +1932).
Na een inloopperiode ging hij werken naar Brussel. Hij vertrok ‘s morgen om 5 uur te voet naar het station van Haaltert of van Erembodegem. ‘s Avond was hij pas thuis rond 20 uur. De kinderen zag hij enkel in het week-end. De laatste jaren voor zijn inpensioenstelling werkte hij bij de Haaltertse firma Leon Schotte (Hoogstraat).
Vóór deze periode was er nog de uittocht naar Frankrijk in 1917. Een groep Kerkskenaren, waaronder Petje Sis en nonkel Naat hielpen er aan de heropbouw van de in de oorlog verwoeste steden en dorpen. Zij verbleven in Chauny bij St. Quentin. Einde 1920 ging petje Sis met pensioen, maar maar van stilzitten was er geen sprake. Dagelijks knapte hij nog een aantal klusjes op (vb. maken van doodskisten). Ook de elementaire meubeltjes van de kinderen timmerde hij in elkaar.
Heel spectaculaire dingen zijn er niet gebeurd in het leven van deze eenvoudige man. Haard werken in de week en zondag na de eerste mis zijn “leisken” bij Korlick samen met zijn boezemvriend Boerken Roelandt.
Zondagavond kregen zij bezoek van Nonkel Disje en Tante Flore en dan was kaarten hun voornaamste tijdverdrijf.
Petje Sis was een filosoof en “geletterd” , schreef heel wat liedjesteksten (o.a. het bekende Daenslied “De Groene Strik”), gelegenheidsliedjes en ontelbare jaarschriften.
Inmiddels breidde zijn kroost uit. Reeds 5 bengels liepen rond in het eenvoudige huisje: Tante Renilde, Nonkel Cletus, Tante Zoé, Tante Cedile en tante Adeline.
De simpele woonst werd te klein en door toedoen van de toenmalige onderpastoor werd uitgekeken naar een nieuwe woonst. Met de hulp van de verzekeringsmaatschappij “ons huis” (Aalst) kwam een een nieuw gebouw in den Boekent (op den Ezelshoek ). Het was een huisje met een verdiep. Blijkbaar was dit een evenement in die tijd. Een paar dagen na de voltooiing hing een grapjas (of een jaloerse buur?) een plaat aan het huis met de volgende tekst: “een kleine vogel in een groot nest”.
Petje sis liet ook niet in zijn politieke kaarten kijken. Zeer geïnteresseerd volgde hij de meetings aan “Beljzens”, liet zich weinig beïnvloeden, maar stemde altijd voor de goei.
Zijn grote bewondering voor Priester Daens stak hij niet onder stoelen of banken en “de werkman” was zijn vertrouwde krant.
Voor de organisatie van jubilea en feesten wist men skeilewartensis wonen. Hij was eveneens een trouwe aanwezige bij de zangherhalingen op Moortgattens hof.
Metje Stina, stil en zacht, altijd bezig in de keuken of op de bloem moest haar man voorzichtig aanpakken. Hij volgde haar gedwee, doch voor tuin en ander werk was hij eigenzinnig. Hij aanvaardde geen tussenkomst van zijn eega. Zij de baas in de keuken en op de bloem, de rest was voor hem! Samen hebben zij in alle eenvoud, zonder weelde doch met veel liefde en offervaardigheid hun grote kroost grootgebracht. Metje Stina overleed na een korte doch hevige doodstrijd. Een week voor haar dood verzamelde zij haar kinderen en kleinkinderen nog met haar schoot vol snoepje en waarschijnlijk met kroppende stem zei ze: “kinderen, dit zal niet dikwijls meer gebeuren”. Vier dagen later stierf zij.